Hoewel het vaak in populaire publicaties wordt vermeld, is er geen
archeologisch of ander bewijs voor smaragdwinning in de faraonische
tijd. Oude teksten geven slechts enkele aanwijzingen met betrekking
tot de smaragdmijnen in de latere perioden. Volgens Strabo (ca. 60
v.Chr.- 20 n.Chr.) begon de smaragdwinning al in de Ptolemaische tijd.
Ongeveer een eeuw later beschreef Plutarchus hoe koning Ptolemeus
XII, de vader van Cleopatra, de Romeinse generaal Lucullus een in
goud gevatte smaragd gaf. Het portret van Ptolemeus was in de steen
gegraveerd, waardoor het voor de generaal onmogelijk was om het kostbare
geschenk te weigeren, zonder de koning ernstig te beledigen. De allereerste
ondubbelzinnige vermelding van de mijnen van Sikait verscheen op steles
uit de vroege Romeinse tijd. Een inscriptie uit het jaar 11 n.Chr,
gevonden in de steengroeve van Wadi Umm Wikala, noemt de mijnen, net
zoals een tekst die aangebracht is op de Serapistempel van Berenike,
waarin het mijngebied wordt aangeduid als "het Land van de Groene
Steen". In 421 n.Chr. bezocht Olympiodorus het zuiden van Egypte.
In zijn verslag van zijn reis vermeldt hij dat men toestemming aan
de koning van de Blemmyes (die toen het gebied beheersten) moest vragen,
wanneer men de smaragdmijnen wilde bezoeken.